Rond 1900 was de moestuin een essentieel onderdeel van zowel stads- als plattelandsleven. Mensen teelden groenten en kruiden voor eigen gebruik, en zelfvoorziening was vaak noodzakelijk, vooral in agrarische gemeenschappen. Hier zijn enkele kenmerken van moestuinen in die tijd:

🌱 Moestuinen op het platteland

Op het platteland waren moestuinen meestal groot en onderdeel van een boerderij. Populaire gewassen: aardappelen, kool, wortelen, bieten, uien en bonen. Vaak waren er ook kleine boomgaarden met fruitbomen zoals appel-, peren- en pruimenbomen. Dierlijke mest (van koeien, varkens of kippen) werd gebruikt als bemesting. Veel gewassen werden ingelegd of geweckt voor de winter, omdat koelkasten nog niet bestonden.

🏡 Moestuinen in de stad

In steden hadden mensen vaak kleine tuinen achter hun huis, of ze huurden een volkstuintje. Verticale tuinen en muurbeplanting waren populair om ruimte te besparen. Groenten en kruiden zoals sla, radijs, prei en peterselie werden geteeld in kleine perkjes. Op markten en van straatventers kochten stadsbewoners aanvullend vers voedsel.

👩‍🌾 Tuinieren en tradities

Moestuinieren werd vaak van generatie op generatie doorgegeven. Vrouwen en kinderen hielpen vaak mee in de tuin. De maankalender speelde een rol in het bepalen van plant- en oogstmomenten.

🛠 Gereedschappen en methoden

Eenvoudige werktuigen zoals schoffels, spaden en gieten werden gebruikt. Er werd veel handmatig gewerkt zonder moderne machines. Roterende teelt (wisselen van gewassen per jaar) voorkwam uitputting van de bodem. De moestuin rond 1900 was dus niet alleen een plek voor verse groenten, maar ook een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven en zelfvoorziening! 🌿🍅

---