gele tijgervlinder
Familie
spinneruilen (EREBIDAE)
Kenmerken
Voorvleugellengte: 17-22 mm. Meestal goed te herkennen aan de vaalgele of witachtig gele voorvleugel met de rij langwerpige vlekjes die vanuit de vleugelpunt tot bijna halverwege de binnenrand van de vleugel loopt; bij effen exemplaren is dit vaak ook aan de onderkant te zien. De achtervleugel is meestal iets lichter van kleur. De hoeveelheid vlekjes, die soms zelfs streepjes zijn, varieert sterk.
Gelijkende soorten
De witte tijger (S. lubricipeda) en demendicabeer (Diaphora mendica) missen de kenmerkende rij langwerpige vlekjes.
Voorkomen
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Habitat
Bossen, heiden, duinen, struwelen en graslanden; ook parken en tuinen.
Waardplanten
Diverse planten en loofbomen, waaronder brandnetel, kamperfoelie, hop, zuurbes, pruim en berk.
Vliegtijd en gedrag
Half april-eind augustus in één generatie, zelden een partiële tweede generatie in september. De vlinders komen op licht.
Levenscyclus
Rups: juli-oktober. De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.