Skip to content

Het menselijk lichaam: De spijsvertering Mystery Cache

Hidden : 2/16/2011
Difficulty:
2.5 out of 5
Terrain:
1.5 out of 5

Size: Size:   small (small)

Join now to view geocache location details. It's free!

Watch

How Geocaching Works

Please note Use of geocaching.com services is subject to the terms and conditions in our disclaimer.

Geocache Description:


De spijsvertering

Het spijsverteringskanaal bestaat uit de volgende onderdelen:
- mondholte
- keelholte
- slokdarm
- maag
- dunne darm
- dikke darm

Het voedsel wat je eet, gaat via de mond- en keelholte door te slikken je slokdarm in. Via de slokdarm komt het in de maag waar het voedsel wordt verkleind. In de dunne darm wordt het voedsel nog verder verkleind en wordt het uitgewisseld met het lichaam. Via de dikke darm worden onverteerbare en onverteerde voedselresten afgevoerd.

De spijsverteringsorganen hebben als doel het voedsel zodanig te bewerken, dat je lichaam het kan gebruiken als bouwstenen en voedsel.


1. Keel 2. Speekselklieren 3. Slokdarm 4. Maag 5. Alvleesklier 6. Dikke darm 7. Endeldarm 8. Anus 9. Dunne darm 10. Galblaas 11. Lever 12. Tanden 13. Mond 14. Tong 15. Speekselafvoergang 16. Onderkaak 17. Appendix


Mondholte

In de mondholte wordt door het kauwen het voedsel fijngemaakt en met speeksel vermengd. Het speeksel wordt in hoofdzaak aangemaakt door de grote speekselklieren. Dit zijn trosvormige klieren die door middel van afvoerbuizen in de mondholte uitkomen. Per etmaal wordt maak je wel 1 tot 1,5 liter speeksel aan.

Het speeksel bevat water (oplosmiddel, transportmiddel), slijm (glijmiddel) en het enzym speekselamylase (werkt in op het zetmeel in het voedsel). De hoeveelheid en de samenstelling van het speeksel zijn afhankelijk van wat je eet.

Het enzym amylase begint alvast met de vertering van zetmeel dat gedeeltelijk wordt omgezet tot maltose.




De tong

De tong bestaat uit dwarsgestreept spierweefsel en is aan de achterkant verbonden met het tongbeen en andere delen van de schedel o.a. de onderkaak. In het epitheel (bovenste cellen) van de tong liggen papillen met smaakzintuigen daarin. Met elke smaakpapil kan je maar één van de vier verschillende smaken proeven.

Het gebit

Je gebit gebruik je om het voedsel te verkleinen. Het eerste gebit wordt melkgebit genoemd. Dit gebit ontwikkelt zich vanaf een half jaar na dat je bent geboren. Op ongeveer driejarige leeftijd is het melkgebit compleet.

Een volledig blijvend gebit bestaat in totaal uit 32 tanden en kiezen.

Tussen je zevende en je twaalfde jaar wordt het melkgebit gewisseld waardoor je, je definitieve gebit krijgt. De verstandskiezen breken pas door vanaf het achttiende jaar. Soms komen ze niet door.

De keelholte

Omdat de keelholte zowel een deel is van de ademhalingsweg als van het spijsverteringskanaal moet worden voorkomen dat tijdens het slikken voedseldeeltjes in de luchtpijp terechtkomen. Zodra het eten of het vocht de keelwand raakt is er sprake van een slikreflex: de lippen en tanden worden op elkaar gehouden, de tong wordt tegen het harde gehemelte geduwd, het zachte gehemelte met de huig wordt omhoog getrokken zodat de neusholte wordt afgesloten. Het strotklepje gaat naar beneden waardoor de luchtpijp wordt afgesloten. Ten slotte trekken de keelspieren zich samen, waardoor de keelholte dichtgaat en het strottenhoofd een beetje omhoog wordt getrokken. De spijsbrok glijdt hierdoor vanzelf in de slokdarm, die door peristaltische bewegingen de spijsbrok verder stuwt.


De slokdarm

De slokdarm is een ongeveer 25 cm lange gespierde transportbuis tussen keelholte en maag. Door de peristaltische bewegingen, waarbij de spieren boven de spijsbrok zich samentrekken en de spieren onder de spijsbrok verslappen, wordt het voedsel voortgestuwd in de richting van de maag. De voedselpassage door de slokdarm duurt ongeveer 10 seconden.

De zwaartekracht doet hier bijna niet aan mee. Dat blijkt wel uit het feit dat bij een proefpersoon die ondersteboven hangt, toch vast voedsel in de maag terechtkomt.



De maag

De maag ligt grotendeels links boven in de buikholte. De maag is op te vatten als een sterk verwijd gedeelte van het spijsverteringskanaal.

De maag heeft 3 functies:

1. de maag vormt een tijdelijk reservoir voor het voedsel, zodat de dunne darm niet te veel voedsel tegelijkertijd te verwerken krijgt;

2. door middel van peristaltische bewegingen zorgt de maag voor het mengen, kneden en het transport van het voedsel;

3. de maag speelt een belangrijke rol bij de vertering door middel van het door de maagsapklieren afgescheiden maagsap. De afscheiding van spijsverteringsappen en dus ook de afscheiding van maagsap wordt op twee manieren geregeld, namelijk via zenuwen en via hormonen. Korte tijd na het zien, ruiken of proeven van het voedsel wordt er sap aangemaakt.

Het maagsap (ongeveer 2 liter per etmaal) wordt geproduceerd door de maagsapklieren. Het maagsap bevat de volgende stoffen;

- water; dit dient als oplosmiddel en transportmiddel.

- slijm; het slijm heeft niet alleen tot taak om de glijbaarheid te verhogen maar dient vooral om de maagwand te beschermen tegen de inwerking van het zoutzuur en enzymen en tegen mechanische beschadiging. Overmatig zoutzuur geeft dan ook gemakkelijk aanleiding tot het ontstaan van een maagzweer.

- zoutzuur; dit zorgt o.a. voor een zuur milieu zodat het enzym pepsine optimaal kan functioneren en het doet de eiwitten zwellen waardoor het oppervlak wordt vergroot. Bovendien doodt het bacteriën en schimmels.

- enzymen; de maagsapklieren produceren met name het eiwitsplitsend enzym pepsine dat als het nog inactieve pepsinogeen wordt afgescheiden. Dit om te voorkomen dat de cellen zelf zouden worden verteerd. Onder invloed van het zoutzuur wordt in de maagholte pepsinogeen geactiveerd tot pepsine. Pepsine splitst eiwitten weer tot kleinere ketens.

- intrinsic factor; deze stof vervult een belangrijke functie bij de resorptie van vitamine B12 in het laatste deel van de dunne darm.

Een kleine maaltijd of 'licht verteerbaar' voedsel verlaat de maag binnen het uur; na een flink middagmaal duur het 3 uur voor dat de maag leeg is. Vloeistoffen worden bijna direct uit de maag naar de dunne darm gevoerd.

Van de maagbewegingen merken wij niet veel, behalve wanneer wij te veel hebben gegeten. Dan krijg je een zwaar opgeblazen gevoel.

Tussen de maag en de twaalfvingerige darm bevindt zich een kringspier: de maagportier. De maagportier werkt onder invloed van de pH in de twaalfvingerige darm. Hij laat steeds kleine stukjes voedsel(brij) door.

De dunne darm

De dunne darm zorgt voor de eindvertering, de resorptie van het verteerde voedsel en voor het transport van het onverteerbare voedsel naar de dikke darm.

De dunne darm heeft een lengte van ongeveer 6 meter en een diameter van ongeveer 3 centimeter. Door plooien, darmvlokken en microvilli heeft de wand van de dunne darm een groot oppervlak. Uit de klieren van de wand wordt darmsap toegevoegd. Dit darmsap zorgt voor de vertering van disachariden (maltose, sacharose en lactose) en di- en tripeptiden. Ook vindt in de dunne darm de meeste resorptie plaats van water, zouten en verteringsproducten.

De dunne darm is opgebouwd uit de volgende drie delen: twaalfvingerige darm, nuchtere darm en kronkeldarm.




De dikke darm

De dikke darm begint bij de blinde darm en heeft een totale lengte van ongeveer 1,5 m.

De functie van de dikke darm bestaat o.a. uit de terugresorptie van water en zouten, waardoor de onverteerde en onverteerbare voedselresten verder worden ingedikt.

In de dikke darm leeft een groot aantal bacteriën die zorgen voor de rottings- en gistingsprocessen. Onder rotting verstaan we de afbraak van eiwitten zonder dat er zuurstof bij gebruikt wordt (anaëroob). Daarbij ontstaan onaangenaam ruikende gassen. Gisting is de anaërobe afbraak van koolhydraten. Hierbij ontstaat o.a. melkzuur.

De endeldarm

De endeldarm volgt op de dikke darm. De functie van de endeldarm is de tijdelijke opslag van ontlasting en de verwijdering van ontlasting via de anus, die omgeven is door een kringspier.

Spijsvertering en voeding

Als je eet heb je daar niet gelijk profijt van. Zelfs bij suiker, dat makkelijk oplost, kan het nog een half uur duren voordat het in het bloed is opgenomen.

Het duurt drie tot zes uur voordat een volledige maaltijd in de maag in een brij veranderd is. Ongeveer een uur later komt het eerste voedsel in de darmen. Een deel van het bloed dat normaal naar de hersenen gaat wordt omgeleid om voedingsstoffen op te halen. Daarom wordt je soms slaperig na het eten. Als je flink gaat sporten nadat je gegeten hebt kun je kramp krijgen, omdat er niet genoeg bloed door je spieren stroomt.

Het laatste stuk van de reis, door de darmen, kan 8 tot 24 uur duren.




De mens moet ervoor zorgen dat hij voldoende voedingsstoffen (vocht inbegrepen) binnenkrijgt om te kunnen functioneren.

1: Wat gebeurt er in de galblaas?

In de galblaas wordt de gal verteerd en ingedikt door terugresorptie van water. A=7
In de galblaas worden de vetten geëmulgeerd en ingedikt door terugresorptie van water. A=6
In de galblaas worden de vetten opgeslagen en ingedikt door de galzouten. A=3
In de galblaas wordt de gal opgeslagen en ingedikt door terugresorptie van water. A=4

2: Welke soort(en) eiwit(ten) bestaan er?

alle soorten en maten eiwitten B=6
dierlijke eiwitten B=7
plantaardige eiwitten B=1
dierlijke en plantaardige eiwitten B=3

3: Welke weg legt het voedsel dat je eet af?

mondholte - keelholte - slokdarm - maag - dunne darm - dikke darm C=9
keelholte - slokdarm - maag - dikke darm - dunne darm C=8
mondholte - keelholte - slokdarm - dunne darm - maag - dikke darm C=7
keelholte - slokdarm - dunne darm - maag - dikke darm C=6

4: Waarvoor zijn calcium- en magnesiumfosfaat nodig?

Voor de vorming van de nagels. D=2
Voor de vorming van de beenderen. D=3
Voor sterke tanden. D=4
Voor het groeien van de spieren. D=5

5: Wat is zetmeel?

Zetmeel is een suiker. E=7
Zetmeel is een enkelvoudige suiker. E=8
Zetmeel is een samengestelde suiker. E=9

6: Waardoor wordt de kans op voedselinfecties (door bacteriën, schimmels en hun afvalproducten) bevorderd?

I. slechte hygiëne
II. langer bewaren dan de houdbaarheidsdatum
III. verschillende voedingsmiddelen bij elkaar bewaren
IV. warmer bewaren dan op de verpakking

I en II zijn goed. F=0
I en III zijn goed. F=5
II en III zijn goed. F=1
II en IV zijn goed. F=4
I, II en III zijn goed. F=3
I, II en IV zijn goed. F=2

7: Wat is de kronkeldarm?

Door de vele kronkels die voortdurend van vorm wisselen door de darmderialistiek. G=9
Door de vele kronkels die voortdurend van vorm wisselen door de darmperistaltiek. G=8
Dit deel van de darm kronkelt voortdurend door de hartslag. G=7
Dit deel van de darm kronkelt wanneer je naar het toilet gaat. G=6

8: Hoeveel verschillende aminozuren bevat een eiwitmolecuul?

Een eiwitmolecuul bevat 1 aminozuur. H=6
Een eiwitmolecuul bevat 18 verschillende aminozuren. H=2
Een eiwitmolecuul bevat 22 verschillende aminozuren. H=7
Een eiwitmolecuul bevat 33 verschillende aminozuren. H=1

9: Welke soorten bewerkingen vinden in het spijsverteringskanaal plaats?

I. Mechanische bewerking (kauwen, vermengen, emulgeren).
II. Vertering
III. Opname van voedingsstoffen
IV. Verwijdering van onverteerbare stoffen en afvalstoffen

I is juist J=7
II is juist J=9
III is juist J=4
Alle antwoorden zijn juist J=5

10: Wat produceren de eilandjes van Langerhans en waar voor dient die stof?

Glucagon, deze stof is noodzakelijk voor de regeling van de suikerstofwisseling. K=1
Insuline, deze stof is noodzakelijk voor de regeling van de suikerstofwisseling. K=3
Glucagon en insuline, deze stoffen zijn noodzakelijk voor de regeling van de suikerstofwisseling. K=4

11: Waaruit ontstaat glycerol?

Glycerol ontstaat uit de vertering van eiwitten. L=6
Glycerol ontstaat uit de vertering van koolhydraten. L=7
Glycerol ontstaat uit de vertering van vitaminen. L=8
Glycerol ontstaat uit de vertering van vetten. L=9

12: Wat is vertering?

Vertering is het afbreken van grote organische moleculen door koolhydraten. M=2
Vertering is het afbreken van grote organische moleculen door eiwitten. M=3
Vertering is het afbreken van grote organische moleculen door enzymen. M=1

13: Waaruit bestaat het speeksel? En waar dient het voor?

I. water
II. slijm
III enzym

a. werkt in op het zetmeel in de voeding
b. oplosmiddel en transportmiddel
c. glijmiddel

Welke horen bij elkaar?

I - c, II - a, III – b N=4
I - b, II - c, III – a N=8
I - a, II - b, III – c N=2
I - b, II - a, III – c N=6

14: Welke stoffen bevat het maagsap? En waar dienen de stoffen voor?

I. water
II. slijm
III. enzymen
IV. zoutzuur
V. intrisic factor

a. splitst eiwitten tot kleinere ketens
b. speelt een belangrijke rol bij resorptie van vitamine B12
c. glijmiddel en bescherming
d. oplosmiddel en transportmiddel
e. doodt bacteriën en schimmels

Welke horen bij elkaar?

I - c, II - a, III - b, IV - a, V – b O=2
I - d, II - c, III - a, IV - e, V – b O=8
I - e, II - b, III - c, IV - d, V – a O=4
I - d, II - e, III - c, IV - a, V – c O=7

15: Op welke manieren wordt de afscheiding van spijsverteringsappen en dus ook de afscheiding van het maagsap geregeld?

Via hormonen. P=9
Via zenuwen. P=8
Via zenuwen en via hormonen. P=7

16: Wat is het basaalmetabolisme?

Chemische reacties die voor de omzetting van allerlei stoffen zorgen. Q=4
Chemische reacties die voor de omzetting van allerlei stoffen in afzonderlijke cellen zorgen. Q=3
Dit is de stofwisseling als je actief bezig bent. Q=1
Dit is de stofwisseling ‘in rust’. Q=0



De Cache ligt op:

52°5(A-B).(C-D)(E-F)(G-H)
006°0(J-K).(L-M)(N-O)(P-Q)

U kunt uw antwoord controleren opGeochecker.com.

Additional Hints (Decrypt)

Baqre fgrra. Obahftrgny = W=8 Qrax nna urg obahftrgny

Decryption Key

A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M
-------------------------
N|O|P|Q|R|S|T|U|V|W|X|Y|Z

(letter above equals below, and vice versa)