De mol heeft een korte zwartfluwelen vacht. Hiermee kan hij, dankzij een willekeurige plaatsing van de haren in de huid, even gemakkelijk voor- als achterwaarts door de gangen bewegen. Bij de meeste zoogdieren zijn de haren in een bepaalde richting geplaatst, meestal naar achteren, maar bij de mol kunnen de haren in de huidaanhechting kantelen, zodat ze niet blijven steken in de gangwanden als hij achteruit krabbelt. Kenmerkend voor de mol zijn de tot grote graafhanden omgevormde voorpoten, met elk vijf vingers met puntige nagels en een duimpje, waarmee het dier de ondergrondse gangen graaft. De mol heeft kleine, slecht ontwikkelde ogen met een diameter van slechts één millimeter; hij is echter niet blind. Zijn belangrijkste zintuig is zijn spitse roze snuit die gevoelige snorharen en tastzenuwen bevat. Zijn kleine staartje wijst altijd omhoog. (Bron: Wikipedia)
Mollen voelen zich goed thuis in de bosrijke omgeving van Tollebeek. Helaas vormen ze daarmee een plaag voor boeren en voor de gazons waar men veel zorg heeft besteed aan een vlakke grasmat.
Mensen struikelen niet over bergen, alleen over molshopen. (Mensen zijn vaak bang voor grote problemen, terwijl de kleine probleempjes het lastigste zijn)
Deze cache is met toestemming van Het Flevo-landschap geplaatst. Voor meer informatie: info@flevolandschap.nl