Een legende om door te vertellen.
Voor het begin van onze jaartelling strekte het machtige rijk der Romeinen zich al uit van Klein Azië tot en met Spanje, en van noord Afrika tot noordelijke streken in Europa. Ook Gallië, het land der Kelten, was onder leiding van Julius Caesar met harde hand onderworpen.
In onze wouden hebben de Romeinen onder leiding van Labienus - een vertrouweling van Caesar - toen flink huisgehouden. De voornaamste volksstam van Gallia Belgica, de Nerviërs met hun leider Boduognat, werd vlakvoor onze jaartelling op de Samber in een felle veldslag verslagen en opgejaagd. Achtervolgd in alle windrichtingen door meedogenloze Romeinen. Ontsnappen, vluchten, was het enige waaraan deze vroege ‘Belgen’ wilden denken. Gevangen worden genomen betekende voor hen immers een wisse ongenadige dood na een eerst roemloos bestaan als slaaf, galeislaaf of gladiator.
Een van de Nerviërs die wist te vluchten is ’géant’… Dagen en nachten loopt hij, bekende paden mijdend, door bos en veld, zoekend naar iets te eten in platgebrande hutten en rustend op veilige plekken in het woud. Als hij iemand tegenkomt die vraagt naar waar hij vandaan komt, wijst hij naar het westen en zegt: ‘Van daar,’ en verhaalt uitgebreid van de gruwelen en misère die hij aan de Samber had ervaren. In een toevallig van geweld gespaard dorpje, kan hij wat langer op krachten komen, maar ook daar vertelt hij met tranen in de ogen honderduit, alvorens weer verder te trekken. Zo verzeilt hij in deze streek bij de Semois…
Vanaf een rotsrand, in de rug gesteund door een dikke boom, geniet hij van de schoonheid van de vredige natuur. De betoverende rivier, het groene land, de imposante rotsen, de rust.
Aanzwellend paardengeroffel brengt hem weer met schrik terug in de realiteit; hij is nog op de vlucht! Gelukkig, direct en al van ver herkent hij de contouren van een vrouwelijke ruiter. Vlakvoor onze reus houdt zij haar paard stil. Ze kijkt naar het postuur van de Nerviër en begrijpt gelijk waarom de reus hier is. En stelt hem voor : ‘Ik ben op weg naar Indutiomar, naar de Trevieren. Spring achterop, ga met me mee?’ Een wilde galop langs de Semois volgt en brengt hen aan de voet van een ruige rots.
Het paard moet stevig klimmen om verder te komen.
‘We worden achterna gezeten,’ roept de reus. ‘Vast en zeker Labienus’ mannen.’ Hij stijgt af.
‘Ga alleen verder, vrouw. Dan heb je kans Labienus te ontlopen. Ik klim verder te voet en leidt de Romeinen af. Redt Indutiomar! Waarschuwt zijn volk, de Trevieren!’
De achtervolgers merken de solovlucht van de vrouw niet op en omsingelen meer en meer de reus.
Deze ziet halverwege de rots gekomen, het kansloze van verder vluchten in maar wil zich niet overgeven. Hij neemt de rigoureuste beslissing… De reus maakt een strop van zijn touwen buikriem, doet deze om zijn nek en knoopt het andere einde stevig aan een zijtak van een grote eik.
Hij springt van de helling af…
Toen de Romeinen hem vonden en het koord doorsneden, was de reus al een tijdje dood.
Het reuzenlichaam viel, en rolde van rots naar rots naar beneden, bleef ten slotte hangen aan een struik aan de oever in een meander van de Semois.
De volgende ochtend is de dode reus gevonden door een oude man. Hij groef een flinke kuil bij die bewuste slinger van de Semois en sleepte met grote moeite het lichaam van de reus erin en stak het reuzenzwaard aan de zijkant van het graf. Hij bedekte het lichaam deels met de kapotte hertenvellentuniek van de reus en schepte daarop een berg aarde.
Niemand heeft ooit de naam van de reus geweten. Wij ook dus niet.
Zie daarom hier, niet minder en niet meer : Het graf van de reus
Une légende, je me suis laissé dire…
C’était au temps ou Rome cherchait à étendre ses tentacules sur une grande partie du monde. Un des bras de cette pieuvre puissante, l’armée de Julius César, se faufilait sournoisement à travers nos forêts.
Labienus, de bras droit de César, venait de livrer une bataille sur la Sambre et les rescapés Nerviens, sur les ordres de Boduagnat, s’enfuirent dans toutes les directions. Ceux qui n’étaient pas tombés en héros étaient hantés par un seul désir : échapper à tout prix aux hordes romaines, pour ne pas grossir le troupeau de ceux qui devraient un jour, avant mourir défiler dans les rues de Rome pour témoigner du triomphe de César.
Un de ces braves, un géant, dont la mort n’avait pas voulu, marchait depuis des jours et des nuits, évitant les chemins tracés, s’arrêtant ça et là dans une clairière, fouillant les restes calcinés des huttes, en quête d’un peu de nourriture. Quand sur son chemin paraissait un être humain qui lui demandait d’ou il venait, le géant étendait son bras vers l’occident, répondent : ‘De là-bas !’ Là-bas, c’étaient les bords de la Sambre.
Et il continuait à décrire les spectacles d’horreur et de misère qu’il avait vus sur le chemin. Quand par bonheur, un village épargné par la furie de l’envahisseur, se trouvait sur la route, il lui était permis de refaire ses forces et le géant, mis en confiance, racontait.Déjà, il avait atteint les bords de la Semois.
Du haut d’un promontoire, adossé à un arbre, le Nervien admirait la beauté sauvage de ses rives enchanteresses. Soudain, il vit venir à lui , au galop de sa monture, une femme aux cheveux blonds flottant au vent. L’ayant reconnu, elle arrêta son coursier.
Elle savait ce qu’il voulait : Fuir les arènes, fuir les galeries. ‘Ecoute,’ dit l’amazone,‘Je rejoins Indutiomar, le chef des Trévires. Monte en croupe, je te conduirai à lui !
’Longeant la Semois dans un galop effréné, les fuyards arrivent au pied d’un rocher. Mais voilà que déjà d’autres cavaliers sont lancés à leur poursuite.‘L’armée de Labienus !’ rugit le Nerviens et pour alléger le fardeau du coursier afin de lui permettre d’escalader la roche, il se laissa glisser de la monture en criant :‘Femme adieu ! Sauve Indutiomar !’ la meute des poursuivants va le cerner.
Dans un dernier sursaut, voyant sa fuite inutile, il saisit la courroie qui lui serre la taille et fait un nœud, qu’il passe autour du cou, attache la corde à la branche d’un chêne et se jette dans la vide…
Quand les Romains coupèrent la corde, la mort avait fait son œuvre. Le corps du géant, glissant de roche en roche, resta accroché à un buisson qui bordait la rivière.
Le lendemain, un vieillard passant par là le découvrit. Il creusa une tombe dans la boucle de la Semois, y mit le grande corps recouvert de sa peau de biche qui lui servait tunique.
A sa côte droit, il posa le glaive du géant.Personne ne sut jamais son nom.
Comme nous. Alors voir là : Le tombeau du Géant
Met dank aan André van 'Terrasse & Comptoir d'André' op het uitzichtpunt te Botassart voor deze tekst ©.
|